woensdag 26 augustus 2009

Wachten duurt lang...

Wat is wachten toch vervelend. Wachten op de trein, wachten voor het stoplicht, wachten op de dokter, wachten op reactie... Vooral die laatste, daar kan ik slecht tegen. 18 augustus had ik een prettig gesprek met de hoofdredacteur van mijn favoriete tijdschrift. Ik ging huiswaarts in blijde verwachting van een eerste proefklus: een artikel om te redigeren. ’s Avonds opende ik mijn mail en jawel hoor: in mijn Postvak In zat een zalig technisch artikel over modulaire synthesizers; weer eens wat anders dan hondenpoep. Deadline: maandag 24 augustus.

Na een paar uur schrappen, strepen, opnieuw formuleren, spellingscheck – is 'kalibreren' nou met een C of met een K? -, schrijfwijzer, thee, hardop voorlezen, schrappen, herschrijven, laatste check, voelde ik me zeker genoeg om mijn tekstbrouwsel terug te mailen. Ver voor de deadline, natuurlijk.

Het grote wachten brak aan. Zou hij vrijdag al reageren? Wie weet. Hoopvol checkte ik mijn mail. Nog niets. Zaterdag en zondag ook niet. Logisch. Maandagochtend: niets. Maandagmiddag: bingo! Dacht ik… Hij mailde dat hij het ontvangen had (mooi!), maar dat hij nog moest bijkomen van Lowlands (oh ja, hoofdredacteuren hebben óók een leven). Waarschijnlijk kon hij er dinsdag naar kijken. (ok, prima).

Het is nu woensdag en nog steeds blijft het stil aan de overkant. Hoe langer ik wacht, hoe meer spookbeelden er ontstaan in mijn brein. Rode draad: “Ze vinden het vast helemaal niks!” Inmiddels durf ik het bewuste artikel niet meer te openen, bang dat ik ineens stuit op een knetterende taalfout. Manlief steunt me zoals altijd: “Joh, ga nou niet bellen, gewoon even wachten. Misschien gaat jouw artikel wel de hele redactie rond, omdat ze het zo goed vinden.” De lieve schat. “Wachten duurt lang”, zei mijn moeder altijd. Ze heeft gelijk. Er zit niets anders op dan hopen dat mijn lange wachten wordt beloond....

Update vrijdag 28 aug: Yessss, in de pocket!!

zaterdag 1 augustus 2009

Horen, zien en schrijven

Mijn collega had mijn blogs gelezen. Of ik niet bang was dat ik mensen – zoals mijn schoonmoeder in dit geval - onbedoeld op de tenen zou trappen. Ik antwoordde dat een column best een beetje puntig mag zijn. Bovendien is ze digibeet, dus heb ik niets te vrezen.

Terug op mijn werkplek zat ik er wel over na te denken: kan ik zomaar alles schrijven? Vijf jaar geleden had ik rustig een verhaal op het net geslingerd over de smeuïge kanten van het werk bij de gemeente; het was horen, zien en schrijven. Nu ben ik ouder en wijzer. Mijn hyves-account heb ik onleesbaar gemaakt, want opheffen mag niet van die nare Raymond. In plaats daarvan ben ik nu actief op LinkedIn. Jaja, we worden serieus. Als communicatieadviseur heb ik geleerd om voorzichtig te opereren: niet zomaar van alles roepen, terwijl ik van nature soms wat te scherp uit de hoek kan komen. En ik ben me er terdege van bewust dat je via al die schrijverij ook werkt aan je eigen PR. Wat kan ik me dan nog permitteren?

100% genuanceerd worden: da's een mooi streven, dacht ik zo. Maar is dat wel realistisch? En niet roddelen: ook zoiets waar ik me af en toe aan bezondig. Soms is het ook o zo verleidelijk: even lekker ongenuanceerd ouwehoeren over alles wat je verbaast, stoort, verwondert, buitengewoon nieuwsgierig maakt... Hoe moeilijk was het laatst dan ook toen een beleidsmedewerker onze kamer binnen kwam stormen met een hele sappige roddel over een wethouder van alweer een paar bestuursperioden geleden. Ik sprong direct in de houding: “Met dit soort verhalen moet je altijd oppassen. De kans is zo ontzettend groot dat het niet waar is…imagoschade… blablabla,” enzovoorts.

Ondertussen was ik strontnieuwsgierig. Mijn collega’s kennelijk ook, want in het restaurant waar we die avond uit eten gingen, vlogen de speculaties over en weer. Het zou je toch gebeuren dat er net een journalist van z’n tournedosje én van je sappige verhalen zit te genieten. Zeker niet onmogelijk. Achteraf voelde ik me niet happy, want ik had het onderwerp op smakelijke wijze aangeroerd. Ik voelde me slecht. “Ahum, wat had je vanmiddag ook alweer gezegd over imagoschade?” beet mijn interne criticus me toe.

Misschien moet ik er ook niet naar streven om 100% genuanceerd te worden. Het lijkt me eigenlijk ook vreselijk saai. Zo af en toe moet je jezelf toch even uitlaten; even ergens tegenaan piesen. Niemand is ten slotte perfect. Ik pretendeer dat ook niet te zijn. Bovendien moet je jezelf niet verloochenen. “Hm… ik moet nu wel opletten met wat ik zeg: je schrijft er zo een column over”, stelde mijn collega. Reken maar dat ik dat doe. En u bent gewaarschuwd: soms ben ik nu eenmaal wat ongenuanceerd...